-
1 bail
n. borg, borgtocht; emmer--------v. borgstaan; hozen; parachuteren vanuit vliegtuig; uit de narigheid halenbail1♦voorbeelden:give bail • borg stellengo/stand/put in bail for someone/something • borg staan/zich borg stellen voor iemand/iets; 〈 figuurlijk〉voor iemand/iets instaanrefuse bail • vrijlating tegen borgtocht weigerenout on bail • vrijgelaten op/tegen borgtocht————————bail21 hozen→ bail out bail out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vrijlaten tegen/onder borgstelling2 in bewaring/onderpand geven→ bail out bail out/ -
2 refuse bail
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский